
| SCLERALENZEN Scleralenzen kunnen uitzonderlijke voordelen hebben boven corneale lenzen. Meestal wordt nogal geschrokken gekeken naar de grootte van de lens, óók door de beginnende aanpasser. Toch is het draagcomfort van scleralenzen zeker geen belemmering: als men eenmaal een lens in heeft gehad is de reactie vrijwel altijd verrassend positief. Dit heeft te maken met het feit dat een scleralens op de sclerale conjunctiva rust, en niet op het uiterst gevoelige hoornvlies. De belangrijkste vraag is: hoe groot is de lens die we aan willen passen? Hierover verschillen de meningen enigszins: terwijl traditioneel altijd zeer grote scleralenzen werden aangepast (20-24mm), is er een nieuwe stroming van cornea-scleraallenzen die aanzienlijk kleiner zijn en in het segment tot 15mm zitten. Vooral internationaal worden veel van deze kleinere cornea-scleraallenzen aangepast. De laatste trend heeft mogelijk onder andere te maken met het eerder genoemde feit dat de beginnende aanpasser nogal geïntimideerd is door de grootte van de lens. Lens Diameter De grootte van de lens hangt ook af van het type lenspassing. Indien een duidelijke en grote clearance nodig is, een overbrugging van de cornea, dan is dit met een grotere scleralens makkelijker te bereiken. Kort gezegd: hoe groter de lens, hoe meer clearance. Met andere woorden, voor een beginnende keratoconus of een post-LASIK patiënt is zowel een kleinere diameter als een grotere mogelijk, maar als er een grote clearance nodig is, is een grotere scleralens noodzakelijk. Bij de grote scleralenzen wordt los van een goede clearance centraal ook geprobeerd de limbus ‘vrij’ te houden, om ook hier een kleine clearance te creëren. Om dit te bereiken moet allereerst de totale diameter van de cornea worden vastgesteld. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van een corneatopograaf, die op decimalen nauwkeurig kan bepalen hoe groot de cornea is. Normaal gesproken kiest men de (pas-)lens optische zone plus overgangszone net iets groter dan de corneadiameter. In de meeste passets is dit standaard overigens. Kleinere scleralenzen hebben de neiging meer in de conjunctiva te zinken omdat het draagvlak van de lens beperkt is tot een kleine ring waar alle druk ligt. Hierdoor ontbreekt elke vorm van mobiliteit van de lens. Bij grotere lensdiameters moet wel eerder gedacht worden aan non-rotatie symmetrische lenzen zoals torische en kwadrantspecifieke varianten dan bij kleinere lenzen die in het limbusgebied blijven, omdat de sclera naar de periferie toe steeds meer verschil in sagittahoogte laat zien (zie deel I van dit tweeluik over scleravorm). Clearance Het hebben, of creëren, van corneale clearance is het belangrijkste voordeel dat scleralenzen hebben ten opzichte van corneale lenzen. De hoeveelheid centrale corneale clearance varieert van grofweg 100 micron bij kleinere typen scleralenzen, zoals bij de cornea-scleraallenzen, tot 400 micron bij grotere diameter scleralenzen. Elke vorm van ‘touch’ op de top van de cornea, ook bij keratoconus, dient te worden vermeden. Het inschatten van de sagittahoogte kan op basis van een passet worden gedaan: de mate van clearance centraal is vrij eenvoudig in te schatten met een optische coupe achter de spleetlamp, met de cornea (grofweg 550 micron dik) als referentiepunt. In het fluoresceïnepatroon (de fluoresceïne wordt al in de lens aangebracht voor het aanbrengen van de lens) kan daarnaast beoordeeld worden of de lens op de top van de cornea aanligt. Men kan steeds hogere sagittahoogte lenzen opzetten, totdat de centrale sagittahoogte optimaal wordt geacht. Vervolgens wordt de limbale clearance beoordeeld. Indien deze onvoldoende is (de lens ligt aan in het limbusgebied), kan met een vlakkere basiscurve de perifere clearance van de optische zone worden vergroot. Sommige lenssystemen zorgen ervoor dat de sagitta onafhankelijk is van veranderingen in basiscurve, bij andere dient hiervoor gecorrigeerd te worden. Hetzelfde geldt voor lensdiameter: een grotere lens zorgt in theorie voor een grotere sagittahoogte, maar ook hiervoor kan standaard worden gecompenseerd door de fabrikant. Dit betekent dat de clearance constant gehouden kan worden, onafhankelijk van BCR- en diameterveranderingen. Luchtbellen onder de scleralens, mits niet veroorzaakt door het onjuist inzetten, zijn een indicatie dat er teveel clearance is. Door de clearance te verkleinen kan dit verminderd worden. Sferische scleralenzen op een torische sclera kunnen ook luchtbellen geven. Beweging De beweging van een scleralens is minimaal tot afwezig tijdens het knipperen (dit is deels de reden waarom scleralenzen zo comfortabel zijn). Wel is het wenselijk dat bij een lichte druk van onderaf (push-up methode) de lens niet vast zit op het oog. Indien fluoresceïne wordt aangebracht nadat de lens al op het oog is geplaatst, is er meestal bij een goede lenspassing enige diffusie van fluoresceïne mogelijk naar de post-lens traanfilm. Dit is bij grotere scleralenzen makkelijker dan bij kleinere lenzen lijkt het. Toxische reacties En dat brengt ons dan uiteindelijk, toegegeven, via een omweg, bij het antwoord op de vraag wat de beste vloeistof is voor het inzetten. Omdat er weinig of geen traanfilmuitwisseling is achter de lens, wat in mindere mate bij nachtlenzen ook het geval is, is de blootstelling aan de vloeistof waarmee de lens wordt ingezet vele malen groter dan bij een gewone lens die overdag wordt gedragen. Toxische reacties zijn daarom zeker niet uitgesloten, en volgens het gros van de experts in het veld is het daarom aan te raden om conserveermiddelvrije zoutoplossing te gebruiken om een zo neutraal mogelijke vloeistof achter de lens te hebben. Zelfs de buffer in vloeistoffen kan volgens sommigen leiden tot oculaire reacties. Single dose units (minims) worden vaak geadviseerd, en vergeet vooral niet heel duidelijk uit te leggen dat deze vloeistof natuurlijk niet voor tijdens het bewaren van de lens is: daar zijn uiteraard desinfectievloeistoffen voor nodig. Waterstofperoxide is één van de vloeistoffen die hiervoor wordt gebruikt. Foto: Greg DeNaeyer |
| Scleralenzen |


| Antwoord D |
